40.000 doodgewone dingen in een museum - niets is te lelijk, alles heeft een verhaal - NRC

2022-08-08 04:02:44 By : Ms. Celina Tang

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Dagelijks leven Voor wie van gebruiksvoorwerpen houdt, is het Museum der Dinge in Berlijn de hemel. En dingen hebben op hun beurt mensen nodig, beseft liefhebber Warna Oosterbaan.

Een aantal weken geleden bezocht ik in Berlijn het Museum der Dinge. Het is gevestigd op een bovenverdieping in de wijk Kreuzberg, en je moet er vier trappen voor op. Ik ging er heen omdat ik een liefhebber van dingen ben, maar ook omdat ik er nu eindelijk eens een wilde zien: een Berlijnse sleutel. Die moest hier liggen, in een van de vele vitrines met kopjes, messen, kannen, lampen, fruitpersen en koffiezetapparaten.

Ik betrad de lichte ruimte met de hoge uitstalkasten en na tien minuten vond ik hem, in een hoekje van een vitrine, tussen een paar hoefijzers en enkele tangen. Beroemd uit het oeuvre van de Franse filosoof Bruno Latour, en hier in al zijn surrealistische glorie in het echt. De sleutel met twee baarden. Een staafje ijzer met aan elke kant zo’n plat stukje met groeven en uitsparingen dat in een slot past.

Hij ziet eruit als een productiefout, maar eens hadden talloze Berlijners er een bij zich. Nu zijn er nog een paar honderd in gebruik. Met zo’n sleutel kreeg je toegang tot de gemeenschappelijke binnentuin van een wooncomplex. Je duwde de sleutel in het sleutelgat, je draaide hem een kwartslag en de deur ging open.

Je kreeg de sleutel er alleen niet meer uit.

Je moest hem door het sleutelgat heen duwen, totdat hij er aan de andere kant van de deur weer uit kwam. Pas als je aan de tuinkant de deur achter je had gesloten en de sleutel weer had omgedraaid, kon je hem eruit nemen. Zo voorkwam de sleutel iets wat vergeetachtige mensen nalieten, en bewerkstelligde waar conciërges vaak tevergeefs op aandrongen: dat die gemeenschappelijke deur werd afgesloten.

Latour schreef in 1993 een artikel over deze sleutel (La Clef de Berlin), hij voert hem op als een sterk voorbeeld van een ding dat iets doet, dat disciplinerend werkt en een compleet actieprogramma in zich heeft. Het is een illustratie van zijn stelling dat het een primitief idee is om te denken dat de samenleving alleen uit mensen bestaat. Zonder dingen is de samenleving ondenkbaar, maar veel mensen, zegt Latour, zien dat over het hoofd en vergeten hoe afhankelijk we zijn geworden van de dingen die we zelf hebben gemaakt.

Het Museum der Dinge herinnert je daar voortdurend aan. Al was het alleen maar omdat het er is, een museum geheel gewijd aan die nederige helpers van de mensheid.

Het viert een jubileum, want vijftig jaar geleden werden de grondslagen voor het museum gelegd. En nu bevinden zich ruim veertigduizend dingen in de verzameling. Het zijn geen bijzondere of heel waardevolle dingen. Het zijn heel gewone gebruiksvoorwerpen. Ze brengen de Alltagskultur in beeld, ze zijn ontleend aan het dagelijks leven van deze en de vorige eeuw. De meeste verblijven in het depot, er liggen er honderden in de vitrines. Stil, onaangeroerd, los van de handen die ze vroeger voortdurend vastpakten. Zo gaat dat in een museum.

Terwijl de samenleving zonder dingen niet mogelijk is, kunnen de dingen het blijkbaar wel zonder de samenleving stellen, bedacht ik terwijl ik langs de uitstalkasten liep. Maar ik had dat zinnetje nog niet op mijn blocnote genoteerd, of ik streepte het alweer door. Want zonder de mensen, zonder ons zijn al die dingen betekenisloos. Wat je moet doen met die merkwaardige sleutel blijft een raadsel als je het niet weet. Dat het zwarte bakje met dat glimmende dekseltje en die knop erop een asbak is, en dat als je op die knop drukte het dekseltje met een askegel erop snel draaiend naar beneden zakte, en aldus de as naar de ingewanden van het bakje transporteerde – dat alles kan dat bakje niet zelf vertellen. Dat is er door mensen ingelegd, en als je eenmaal weet hoe de dingen werkten en hoe ze gebruikt werden, zie je die mensen ook voor je. De sleutel roept een stad op met binnentuinen en hofjes, met een gemeenschapszin die blijkbaar niet grenzeloos was. De asbak brengt iets terug wat nog maar kort geleden normaal was, maar waar je nu met afgrijzen aan terugdenkt. Sigarettenlucht, sigarenrook die in de gordijnen trekt. Dat is het bijzondere van dingen. Ze kunnen iets terugroepen wat je nu nauwelijks opmerkt, wat je snel vergeet, maar wat toch heel wezenlijk is: het gewone, de routine van het dagelijks leven.

Ze kunnen ook een levensgevoel tot uitdrukking brengen. Achter de lange rij vitrines stuit ik op twee televisietoestellen. Ze dateren beide uit de jaren vijftig. De ene heeft een uiterst strakke vorm, is grijs van kleur en heeft maar één knop. Het is de HF1-televisie van Braun, de fabrikant die in alles soberheid en functionaliteit nastreefde en die in zijn vormgeving een belangrijk inspirator was voor Jonathan Ive, de belangrijkste ontwerper van Apple.

Naast de Braun staat een veel uitbundiger televisietoestel: de Kuba Komet. Een reusachtig meubel dat aan het eind van de jaren vijftig in West-Duitsland werd gefabriceerd. Het bestaat uit een ruim twee meter brede kast in trapeziumvorm. Daarin konden achter een klapdeur een radio en een platenspeler worden opgeborgen. Op de kast staat een hoog, puntvormig uitsteeksel waarin de beeldbuis en de luidsprekers zijn ondergebracht. Alles aan het meubel is diagonaal, het meubel heeft wel wat weg van een zeilboot. De mensen die dit meubel kochten hadden hele andere opvattingen over mooi en lelijk dan de Braun-bezitters – het waren ook heel andere mensen, denk ik.

Die vergelijking tussen de Braun en de Kuba Komet maakt de geschiedenis van het museum zelf zichtbaar: de oorspronkelijke collectie bestond uit ‘verantwoorde’ dingen, zoals de Braun, en ter referentie, ook van dingen die niet aan dat criterium voldeden, zoals de Kuba Komet.

Dat begon allemaal met de Deutscher Werkbund, een samenwerkingsverband van fabrikanten, kunstenaars en ontwerpers. De bond werd in 1907 opgericht en streefde naar een esthetiek die recht zou doen aan de mechanische oorsprong van massaproducten. Eerlijke vormen en materialen dus, geen ornamenten, geen imitaties van handwerk dat tot het verleden behoorde. De Werkbund stelde een verzameling samen met dingen die volgens haar als voorbeeldig moesten worden beschouwd en waarmee voorlichting over de ‘Gute Form’ werd gegeven. Met de producten van Braun, met verantwoord servies en glaswerk. Maar als vergelijkingsmateriaal werden ook dingen verzameld die niet tot die categorie werden gerekend, maar namaak waren, gewoon massaproduct, of ‘kitsch’. Een beker van aardewerk in de vorm van een boomstammetje, sieraden van nepgoud, porseleinen schalen met parelmoerglans, druk gedecoreerde schalen, sentimentele souvenirs.

In vele uitstalkasten worden die objecten getoond, de goede vorm en de kitsch. Originelen en namaak, industrieproducten en producten van huisvlijt. Als je langs de kasten loopt, snap je wel wat de bedoeling van de Werkbund was, maar de voorbeelden van wansmaak hebben hun afschrikwekkende werking grotendeels verloren. Ik bekeek ze met ten minste evenveel belangstelling – al was het maar omdat je die designiconen al vaak in boeken en op tentoonstellingen ziet, maar gewone dingen en prullaria zelden bewaard worden.

Met het onderscheid tussen de goede en de slechte vorm is het uiteindelijk slecht afgelopen. Popart, postmodernisme en de democratisering die in de jaren zestig inzette hebben er allemaal aan bijgedragen dat ‘de goede vorm’ als duidelijke categorie niet meer bestaat. De doodsteek was rond 1980 de vorming van de ‘Memphis’ groep, door Italiaanse ontwerpers als Sottsass en Mendini. Hun vrolijke, kleurige vormen, de combinatie van dure en goedkope materialen, hun humor en hun citaten uit de populaire cultuur waren in alles een vloek met het sobere modernisme van daarvoor.

Renate Flagmeier, directeur van het museum, vertelt dat de ‘goede vorm’ niet meer het uitgangspunt van het huidige museum is. „We stellen ons niet meer op als opvoeders. We proberen nu de alledaagse cultuur in beeld te brengen.”

Maar hoe doe je dat, de mogelijkheden zijn toch eindeloos? „Ja, dat is zo. Maar we concentreren ons op de dingen die een sprong laten zien, dingen die iets nieuws in beeld brengen. We hebben de mondmaskers en steriele handschoenen ingeslagen die met corona hun intrede deden. En de plastic koffiebekers en verpakkingen van voedsel die kenmerkend zijn voor de to-go- en bestelcultuur van nu. We hebben ook net een uitgebreide verzameling mobiele telefoons verworven.”

In het museum is een bescheiden expositie ingericht die over ordenen gaat. Hoe gewone mensen met laden, ordners en hangers de dingenvloed proberen te beteugelen. En hoe een museum ordent: met kaartenbakken, op maat gemaakte kasten en met de computer. In een aparte ruimte is een museummedewerker bezig een verzameling peper- en zoutvaatjes in te voeren. Ze tikt het allemaal in. Peper- en zoutstel in originele verpakking. Zwart doosje met kleurig etiket. Inhoud: twee metalen strooiers die als de schoorstenen op een schip staan.

Over vijftig jaar zullen ze iets laten zien wat je nu nog ontgaat.

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.